Conclusie
Door de ligging en de aansluiting van leidingen is er een kans op inductie en spanningsverslepingen veroorzaakt door nabije bliksemontladingen. Voor de niet belangrijke apparatuur geldt; door de relatief lage waarde van de apparatuur, maar met name omdat men niet afhankelijk is van deze apparatuur, is de uitkomst van de risicoklasse-indeling; beveiligingsklasse 2. Dit kan men overigens zien als een basis beveiliging voor alle aanwezige apparatuur.
Alle apparatuur met een waarde van meer dan € 50.000,- of van enig belang, valt in klasse 3 of 4 en is het dus verstandig deze ook op apparatuurniveau te beveiligen.

Omdat klasse 2 (beveiliging op gebouwgrens) wordt aangebracht, geldt voor apparatuur die valt in klasse 3  (beveiliging op apparatuurgrens) dat deze automatisch klasse 4 wordt (beveiliging op apparatuurgrens + gebouwgrens).
Eventuele apparatuur van vitaal belang met een waarde van meer dan € 500.000,- zou in klasse 5 vallen.

Installatie apparatuur beveiliging
Voor klasse 2 geldt dat op de gebouwgrens alle binnenkomende leidingen, d.m.v. overspanningsafleiders moeten worden beveiligd.
Belangrijk hierbij is de juiste keuze van de overspanningsafleiders, welke afhankelijk is van het type leiding dat binnenkomt.
Ook het aansluiten van de overspanningsafleiders, het bepalen van de juiste plaats en het op een juiste manier aarden is specialistisch werk, wat uiteindelijk de goede werking garandeert.

Dichtbij de genoemde apparatuur (klasse 3 en 4) zullen ook alle aansluitingen moeten worden voorzien van overspanningsafleiders.
Ook hier geldt dat, naast kennis hebben van de eigenschappen van alle mogelijke data aansluitingen, het juiste type, de juiste plaats en het op de juiste manier aarden, de uiteindelijke werking bepaalt.